Enige troost
Geschreven door Forugh Karimi op 1 juli 2025
Zij is een hoogopgeleide jonge vrouw van Iraanse afkomst, ooit als student in haar eentje naar Nederland gekomen. Inmiddels is ze Nederlandse burger, nog altijd alleen, zonder haar familie.
Een week geleden, toen de bombardementen in Iran begonnen, vluchtten haar ouders vanuit Teheran naar hun vakantiehuis in het noorden van het land. Vanuit haar vreedzame omgeving hier volgde zij de beelden. De zorgen waren verlammend. En toch durfde ze, diep vanbinnen, te hopen. Dat dit misschien het begin zou kunnen zijn van het einde van het regime dat haar land al decennia onderdrukt.
Die gedachte voelde ongemakkelijk. Hoe kon ze opluchting voelen bij een aanval die zo oneerlijk was, in een wereld die steeds onrechtvaardiger lijkt te worden? Een wereld waarin menselijke waarde met twee maten wordt gemeten. Ze was jaloers op mensen die er afstand van konden houden – collega’s die erover spraken alsof het ging over een andere planeet waar bommen op vielen. Jaloers op mensen van wie de binnenwereld niet werd ontwricht door zulke tegenstrijdige gevoelens. Zelf voelde ze zich radeloos, omdat ze geen simpel antwoord kon geven op vragen als: wat vind je van de situatie? Maak je je zorgen om je familie?
Nu is er zogenaamd rust. Een staakt-het-vuren. Haar ouders zijn terug naar huis. Maar hun thuis voelt leeg. Hun kleine familiefabriekje ligt er verlaten bij, de arbeiders zijn nog niet teruggekeerd. Er lag nog een opdracht van een klant, dus gingen haar ouders zelf maar aan het werk. Met hun eigen handen. Alleen. Want een klant verliezen konden ze zich niet permitteren.
En zij? Zij loopt door een nette straat in een Nederlandse stad en vraagt zich af hoe deze werelden nog te rijmen zijn.
Vanmorgen, vlak voor onze sessie, liep ze haar flat uit en trof een lege colafles bij het portiek. Iemand had afval achtergelaten. Ze had geen sleutel bij zich voor de vuilcontainers en bleef twijfelend staan. In gedachten verzonken rolde ze de fles met haar voet over de stoep. Plots klonk een boze stem: “Ruim die rotzooi op! Gooi het weg!” Een oudere man riep het van zijn balkon. Ze schrok. Haar hart bonsde.
Even later belde ze aan bij de buurman. “Wat?” snauwde hij. Ze groette hem vriendelijk, vroeg waarom hij zo boos had gesproken. Ze zei dat ze zijn bezorgdheid begreep, maar dat het ook op een menselijke toon had gekund. Ze zijn tenslotte buren. De man zei niets. Zijn vrouw stond erbij, zichtbaar gegeneerd, en knikte haar vriendelijk toe. Ze denkt dat de man zich misschien ook schaamde, maar even niet wist hoe dat te tonen.
Tijdens de sessie vroeg ze zich af waarom ze zich zó opgelucht voelde. Ze zei dat vroeger dit niet had gedurfd. Toen zou ze zich dagenlang teruggetrokken hebben, gepiekerd met de kwetsing in haar hart, of haar boosheid ongeremd hebben geuit, om zich daar later weer over te schamen. Nu voelde het als een overwinning. Als bewijs dat menselijkheid kan winnen. Dat je de ander kunt raken door zelf mens te blijven, ook als de ander dat niet doet. Misschien had ze iets aangeraakt in het hart, of in de kronkels van het hoofd van de boze buurman. Zonder zichzelf te verliezen. Zonder te doen zoals hij.
Ze werd ontroerd. En zei: misschien is dat wel de enige troost in een wereld die steeds gekker lijkt te worden.